Schaken is een bordspel waarin twee legers (de stukken) van gelijke grootte de strijd aangaan. Je doet om de beurt een zet en door je stukken goed te gebruiken kan je de tegenstander uitschakelen.
Het doel van schaken is de koning van de tegenstander schaakmat te zetten, wat betekent dat de koning aangevallen staat en niet kan ontsnappen.

Het eerste dat je nodig hebt om te kunnen schaken is een schaakbord. Je ziet een schaakbord in figuur 1, let even op dat het veld linksonder altijd een zwart veld is! Zoals je ziet is een schaakbord 8 velden lang en 8 velden breed, in totaal dus 64 velden. Alle velden doen bij schaken mee! Al die velden hebben een voornaam en een achternaam.
Rond het schaakbord staan er letters en cijfers. Elk veld heeft als voornaam een letter en als achternaam een cijfer. Het veld linksonder heet bijvoorbeeld a1, en het veld rechtsboven h8.
De 4 velden in het midden van het bord waar de stukken (pionnen) op staan (d4, d5, e4 en e5) noemen we het centrum. Deze velden zijn belangrijk omdat daar vaak gestreden wordt. In het schaken noemen we een horizontale lijn (met de cijfers) een rij (dus bijvoorbeeld de 2e rij), en de verticale lijn (met de letters) een lijn (dus bijvoorbeeld de c-lijn). Een schuine lijn noemen we een diagonaal.

De koning mag één veld in alle richtingen (vooruit, achteruit, links, rechts of schuin) lopen en slaan. Er is wel iets bijzonders met de koning. De koning mag nooit aangevallen (aanvallen is als je de volgende beurt het stuk dat je aanvalt kan slaan) staan. Dus als een stuk van de tegenstander je koning aanvalt, dan moet je met je koning weglopen of een stuk tussen je koning en de aanvaller zetten (of het aanvallende stuk slaan), zodat je koning niet meer aangevallen staat.
Als de koning aangevallen staat en niet meer kan vluchten, dan sta je schaakmat en verlies je. Dit maakt de koning een kwetsbaar en belangrijk stuk. Je moet hem dus goed beschermen!

De dame (ook wel koningin) mag meerdere velden in alle richtingen (wel via een rechte lijn, dus horizontaal, verticaal, of diagonaal) lopen en slaan. Dit maakt de dame dus een erg sterk stuk. Je hebt er echter maar 1, dus wees er altijd zuinig op.

De toren mag meerdere velden vooruit, achteruit, links of rechts lopen en slaan. De toren mag dus alleen recht bewegen. Dit maakt de toren een sterk stuk, net iets sterker dan de loper en het paard die hierna komen.

De loper mag meerdere velden schuin bewegen en slaan. Hij loopt dus over diagonalen. Een loper die op een zwart veld staat zal dus altijd op een zwart veld blijven, hetzelfde geldt voor een loper op een wit veld.

Het paard is een interessant stuk. In tegenstelling tot andere stukken loopt hij niet, maar maakt hij een sprong. Hij kan dus over andere stukken heenspringen. Het paard springt altijd 1 veld recht en 1 veld schuin.

Figuur 7: de pion
Pionnen kunnen alleen 1 stap vooruit bewegen. Hierop is 1 uitzondering. Zoals je meteen in de beginstelling zal zien, beginnen de pionnen op de 2e (of voor zwart op de 7e) rij.
De eerste keer dat je met de pion beweegt mag je ook 2 velden vooruit. Je kunt er dus voor kiezen je pion 1 veld vooruit te spelen naar de 3e rij, of 2 velden naar de 4e rij. Pionnen kunnen alleen schuin vooruit slaan. Ze kunnen dus enkel het veld links of rechts schuin voor hen slaan.
De stukken hebben allemaal een waarde, die je hieronder in de tabel ziet. Onthoud wel dat deze waarde relatief is. Je kunt je namelijk wel voorstellen dat een toren die in een hoek ingebouwd staat niet zo sterk is als een toren die heel actief staat (dus naar veel andere velden 'kijkt').
Stuk | Punten |
---|---|
Dame | 9 |
Toren | 5 |
Loper | 3 |
Paard | 3 |
Pion | 1 |
Ik heb de koning niet in deze tabel staan. Wanneer je koning mat komt te staan, dan heb je verloren. Je koning is dus eigenlijk oneindig veel waard.

Bij schaken begin je altijd met dezelfde opstelling die je ziet in figuur 8. Je begint dus met 8 pionnen, 2 torens, 2 lopers, 2 paarden, een dame en een koning. Let nog even op dat het veld linksonder altijd een zwart veld is. Je ziet dat de stukken van zwart precies tegenovergesteld staan aan die van wit.
Waar je nog even op moet letten zijn de positie van de koning en de dame. Een manier om deze goed te onthouden is te zeggen dat de dame altijd haar eigen kleur kiest (haar schoenen moeten namelijk wel bij haar jurk passen!).
De witte dame begint dus op een wit veld en de zwarte dame op een zwart veld (je kan ook onthouden dat de dame altijd op de d-lijn begint).

De rokade is een belangrijke zet voor het voltooien van de ontwikkeling in de opening. Ze brengt namelijk de koning min of meer in veiligheid en brengt tegelijk een toren in het spel. Het is de enige zet waarbij twee stukken van dezelfde kleur betrokken zijn.
Men onderscheidt de korte en de lange rokade. In beide gevallen gaat de koning vanuit zijn beginpositie (op de e-lijn) twee velden opzij en gaat de toren vanuit zijn beginpositie over de koning heen naar het veld direct naast de koning.
Bij de korte rokade gaat de koning dus naar de g-lijn en de toren van de h- naar de f-lijn. De toren springt daarbij als het ware over de koning heen.
Bij de lange rokade gaat de koning naar de c-lijn en de toren van de a- naar de d-lijn.
Samengevat:
Een rokade is een zet waarbij de koning twee velden naar een toren beweegt en de toren over de koning heen naar het aangrenzende veld wordt verplaatst.
Deze heeft betrekking op de pion. We weten dat deze alleen vooruit beweegt, en schuin vooruit slaat. Hij zal dus altijd verder vooruit gaan en nooit terug. Wanneer de pion de overkant bereikt zou dit een probleem geven. Daarom mag je als je pion de overkant bereikt hem promoveren in een stuk naar keuze. Je kan kiezen uit een dame, toren, loper of paard. De keuze zal uiteraard bijna altijd op een dame vallen, maar er zijn uitzonderingen waar je liever een ander stuk zou hebben.
Als je al een dame hebt maakt dat niks uit, je pakt gewoon nog een dame uit een ander schaakspel (in vriendschappelijke partijen kan je ook wel een toren op zijn kop als dame gebruiken, of zelfs een pion op de zijkant leggen mits deze niet weg rolt).
Samengevat:
Promotie: Wanneer een pion de overkant van het bord bereikt, kan deze worden gepromoveerd tot een ander stuk (meestal een koningin).
Een pion mag in het begin deze twee velden vooruit. En-passant betekent in het Frans zoiets als "in de voorbijgang". Wanneer een pion een veld aanvalt dat voorbijgegaan wordt door de eerste zet van een pion die twee velden vooruit gaat, dan mag de aanvallende pion de andere slaan, alsof hij slechts één veld naar voren is gegaan.
Let er wel op dat dit direct de eerstvolgende zet dient te gebeuren. Je krijgt dus maar 1 keer de kans om dit te doen.
Samengevat:
Een pion kan een andere pion slaan die net twee velden vooruit is bewogen alsof deze slechts één veld vooruit was bewogen.
Het belangrijkste in het schaakspel is schaakmat. Daarmee win je de partij.
HET IS SCHAAKMAT ALS DE KONING SCHAAK STAAT EN ALS JE HET SCHAAK NIET KUNT OPHEFFEN.
Mat is hetzelfde als schaakmat. Wie de koning van de tegenstander mat zet, heeft gewonnen. De winnaar krijgt een punt. De verliezer krijgt geen punten.
Het kan op duizenden manieren mat worden. Je kunt mat geven met één stuk, met twee stukken, of soms zijn er nog meer stukken nodig om te voorkomen dat de koning wegvlucht. De vluchtvelden moeten bewaakt worden.
Zwart is steeds aan zet.
Voorbeeld 1: mat met 1 toren en 1 loper
Het is mat. Zwart staat schaak en kan het luchtgaatje niet in, vanwege de witte loper.
Voorbeeld 2: mat met 2 torens
Met twee torens kun je handig mat geven. Let op, de rechter toren zorgt ervoor dat de zwarte koning niet naar beneden kan. Die toren is een 'waker' en blijft staan. De linker toren is de 'jager'. Deze toren geeft schaak:
De zwarte koning kan niet meer naar een veilig veld. Controleer het zelf. Dit mat met twee torens komt vaak voor in echte partijen.
Bij schaakmat staat de koning schaak en kun je tegen het schaak niets meer doen. Wie mat staat, heeft verloren. Maar wat is nu pat? Ook bij pat kun je geen enkele zet meer doen, net als bij mat. Het verschil is dat je bij pat NIET schaak staat. Als het pat wordt, dan is de partij afgelopen. Maar de uitslag is nu remise, gelijkspel. Beide spelers krijgen een half punt: ½-½. Er is dus geen winnaar.
Hieronder zie je vijf voorbeelden van pat, en één voorbeeld waarin nog een zet gedaan kan worden. Bekijk de plaatjes goed.
Zwart is steeds aan zet.
Voorbeeld 1:
De koning kan nergens naartoe. De koning staat niet schaak. Het is pat. De partij is afgelopen.
Voorbeeld 2:
De koning kan nergens naartoe. Hier staat de zwarte pion vast. Dus het is pat.
Voorbeeld 3:
De koning staat vast maar de pion kan nog zetten. Het is GEEN pat. De partij gaat verder. Zwart speelt zijn pion op.
Voorbeeld 4:
De koning kan nergens naartoe en staat niet schaak. Pat.
Voorbeeld 5:
De koning kan nergens naartoe. Ook het paard mag niet weg vanwege schaak. Het is pat.
Voorbeeld 6:
De koning kan nergens naartoe. Pat.
-
Koning
- kan horizontaal, verticaal en diagonaal lopen
- slechts één veld
- niet over een ander stuk
-
Dame
- kan horizontaal, verticaal en diagonaal lopen
- onbegrensd aantal velden
- niet over een ander stuk
-
Toren
- kan enkel horizontaal en verticaal lopen
- onbegrensd aantal velden
- niet over een ander stuk
-
Loper
- kan enkel diagonaal lopen
- onbegrensd aantal velden
- niet over een ander stuk
-
Paard
- kan enkel bewegen met een paardensprong (L)
- kan over een ander stuk springen
-
Pion
- kan enkel vooruit bewegen
- één of twee velden vanuit beginpositie, één daarna
- slaat diagonaal